press
   

Maarten Beirens, december 2007, De Standaard

Georges Aperghis, Happy End
Het sprookje van Klein Duimpje anders bekeken

Na ‘Avis de tempête’ werd voor de tweede keer een recent muziektheaterwerk van Georges Aperghis op een Belgisch podium gebracht.

MAARTEN BEIRENS De uitvoering van Happy endvan Georges Aperghis was in handen van het Ictus Ensemble, dat zijn goede relatie met Aperghis’ muziek zo kon bevestigen. Maar in vergelijking met de zintuiglijke overrompeling van Avis de tempêtebood Happy end een heel ander soort muzikale en dramatische ervaring. De muzikanten zaten onder een groot filmscherm waarop geanimeerde beelden van Hans Op de Beeck, Bruno Hardt en Klaas Verpoest werden geprojecteerd. Live-muziek bij een animatiefilm dus, en wel met het overbekende sprookje van Klein Duimpje als onderwerp. Maar wie het werk van Aperghis kent, wist dat hier geen Disney-toestanden te verwachten vielen.

In Happy end werd het sprookje helemaal uitgekleed en van alle conventionele elementen ontdaan. Wat overbleef, was een gestileerde en wat statische animatiefilm, volledig gebouwd op potloodtekeningen. Net zoals in de muziek akoestische en elektronische middelen op sublieme wijze met elkaar vervlochten waren, was ook de film een merkwaardige synthese van technologie en ambacht. De beelden waren vooral landschappen, van industriële voorsteden tot weidse natuurgezich- ten. Ze vertelden het verhaal niet, maar gaven er commentaar op, zoals ook de muziek de tekst niet ondersteunde maar als het ware in zich opzoog. Muziek, tekst en beelden schoven naadloos in elkaar tot een wondermooi geheel. Je hoorde de tekst van het verhaal nog wel, in het Frans en het Engels, maar dan enkel als elektronisch geluid.

De stemmen waren goed verstaanbaar, maar werden zwaar bewerkt met elektronische effecten. Verlatingsangst De reden was duidelijk: niet het verhaaltje telde, maar hoe het werd verteld. De makers namen afstand van het vertrouwde ver- haal, om de toeschouwer onderliggende thema’s voor te schotelen — zoals verlatingsangst of verdwalen. Die thema’s waren ge- situeerd in landschappen die tegelijk vreemd en vertrouwd aandeden. De originele vormgeving en de prachtige partituur van Aperghis, uitmuntend gespeeld door het Ictus Ensemble, hielden Happy end prikkelend van de eerste tot de laatste minuut. Dit muziekthea- terwerk blijft ver van alle feeërieke associaties, terwijl het pertinente vragen stelt over wat dit verhaal voor ons vandaag nog kan betekenen. ‘Georges Aperghis: Happy end’.

Ictus o.l.v. Georges-Elie Octors.
Gezien op 12/12 in De Singel in Antwerpen.

Pierre Yves MACE, décembre 2007, revue "Mouvement"

Georges Aperghis, Happy End (le Petit Poucet)

La mélodie du bonheur - En choisissant d’adapter, pour Happy end (le Petit Poucet), le conte de Perrault, Georges Aperghis continue d’explorer la relation qui l’unit à ses interprètes, impulsion fondatrice de son « théâtre musical » – et d’exalter une bienfaisante jubilation créatrice.

(...) Ainsi, pour son dernier spectacle, Happy end (le Petit Poucet), créé le 7 décembre à l’Opéra de Lille, Aperghis a non seulement fait appel à des collaborateurs qui lui sont familiers : l’ensemble Ictus (en résidence à l’Opéra de Lille, et coproducteur du spectacle), le musicien et réalisateur informatique Sébastien Roux, les comédiens Michael Lonsdale et Edith Scob (dont n’apparaissent que les voix enregistrées), mais il a également initié une rencontre inédite avec les jeunes plasticiens Hans Op de Beeck et Bruno Hardt. Tous ces contributeurs œuvrent ici à une « adaptation » assez fidèle du célèbre conte de Perrault, dont le récit est assuré par les voix off (Scob pour le texte français, Lonsdale pour la version anglaise) et des inserts de texte à l’image vidéo. Si la forme globale, volontairement narrative, impose à l’œuvre un canevas relativement linéaire, c’est assurément afin de mieux brouiller les pistes au plan du détail de l’écriture musicale elle-même. Nerveuse et fourmillante, sans cesse tendue sur un mince fil au-dessus d’un chaos de fils emmêlés (selon l’expression de Félix Guattari), cette écriture se plaît ici à convoquer des effets de dissipation, à perdre ses propres traces dans la vaste et dense forêt de la forme.

Emergent, en guise de repères éphémères, quelques clins d’œil discrets à la musique de film (stridences de violon bernard-hermanniennes, thème mélodique récurrent à la flûte basse, ostinato en doubles croches à la contrebasse), le tout étant agencé dans un esprit ludique qui évoque parfois l’univers du jeu vidéo (traitements électroniques très marqués sur les voix, images de modélisation 3D de personnages ou de paysages). Dès lors, si Aperghis n’hésite pas à souligner la noirceur du conte de Perrault (appuyée par le noir et blanc de l’image), en aucun cas son œuvre ne perd de vue la joie et la jubilation créatrices qui sont le moteur, non seulement du conte et des histoires (le plaisir, initial et final, du « Il était une fois »), mais de la musique elle-même. « La musique n’est jamais tragique, la musique est joie ». Happy end.