deSingel, Antwerpen, 29 november 2002.
PROGRAMME
SLAVATORE SCIARRINO :
Introduzione all'oscuro, voor ensemble
Tre notturni brillanti, voor altviool
Le Ragioni delle Conchiglie, voor pianokwintet
Centauro Marino, voor klarinet, strijktrio en piano
Un fruscio lungo trent' anni, voor percussiekwartet
Quintettino N.1 voor klarinet en strijkkwartet.
Paul De Clerck, viola
Georges-Elie Octors, conductor
- Clarinet Quintet, with Takashi Yamane
Dit portret vormt de afsluiting van de twee sessies van de editie 2002 van ons seminarie voor jonge componisten, dat dit jaar door Salvatore Sciarrino wordt geleid. Deze componist schrijft heel zeker het meest aristocratische werk van onze tijd: afstandelijk, melancholisch, ironisch en wreed. Hij houdt ervan om de démon de midi op te roepen, waarvoor Sint-Petrus waarschuwt: het moment van het meeste licht, wanneer de wereld zich toont zonder schaduw, waar het teveel aan realiteit de mens aan zijn bestaan doet twijfelen - en aan zijn verstand. Als de muziek van Sciarrino ‘contemplatief’ kan genoemd worden, dan is dat omwille van het beeld van deze immobiele, trillende middag, met zijn verblindend licht. Op deze stille scène verschijnen en verdwijnen de geluiden van de natuur, wrijvingen, golven, brokstukken van schelpen of melodieën meegevoerd door de wind, keien, krekels, waarvan hij de muziek imiteert en vervormt met een scherp gevoel voor raffinement– hier heeft Sciarrino het over een muzikale ecologie. Wanneer de bevriende natuur zich terugtrekt, richt de contemplatie zich op de minuscule bewegingen van de materie: vloeistoffen, lichtflitsen, viscositeit, die hij met een ingehouden nervositeit weergeeft, als ging het over een geheim drama. Wanneer uiteindelijk alles zwijgt, zowel de natuur als de materie, wanneer de exploratie van het wit (dat is de titel van een van zijn stukken) indringender wordt, duikt de verontrustende muziek van het lichaam op: hartritme en klopping van aders, die onze echte stilte zijn.
“
Mijn muziek kan elegant zijn, delicaat door zijn dynamiek, maar ze is niet "mooi", haar "schoonheid" vloeit voort uit enkele secundaire aspecten, omdat ze meer piano is dan de gebruikelijke muziek, en voor diegenen die aan het moderne leven, aan de discotheken gewend zijn, kan ze overkomen als een mier op de rug van een olifant. Ik zie haar eerder als een vulkaanuitbarsting vanuit de verte. (S. Sc.)
On ne jouait que lui, dans les années 1990. Salvatore Sciarrino a inspiré toute une génération de jeunes compositeurs ivres de son « écologie musicale ». Ainsi ont soudainement fleuri des centaines de pièces vives, ironiques et précieuses, autant de petits joyaux instumentaux faits de souffles, de claquements de langues, de sonorités « gommées » par la pudeur et la distance, habitées pourtant par la sourde violence de qui prétend ne jouer de son instrument qu'à l'envers de tous les usages. Avec un peu de recul, on s'aperçoit combien cette musique a bien vieilli et a marqué son temps : on croirait ouvrir l'archive sonore de quelque tribu inventée par Henri Michaux.
Sciarrino aime à évoquer le « démon de midi » contre lequel mettent en garde les Pères de l'Eglise : l’instant inquiétant de la plus grande lumière, où le monde s’offre sans ombre, où le « trop de réalité » fait douter de son existence... et de notre raison. Si la musique de Sciarrino peut être qualifiée de « contemplative », c’est selon l’image de ce midi immobile, tremblant, écrasé de lumière. Sur cette scène silencieuse et brûlante apparaissent et s’évanouissent les bruits de la nature, frottements, vagues, débris de coquillages ou de mélodies portées par le vent, crapauds, grillons, que sa musique imite ou distord avec un sens aigu de l’artifice. Lorsque la nature amie se retire, la contemplation se fixe alors sur les infimes turbulences de la matière : fluides, éclairs, viscosités, dont Sciarrino rend compte comme d’un drame secret, exigeant de l'interprète un délicat dosage de nervosité et de retenue. Enfin, lorsque tout s’est tu, nature et matière, lorsque “l’exploration du blanc” (c’est le titre d’une de ses plus belles pièces) se fait plus profonde encore, émerge le rythme étouffé et affolant du corps solitaire : battement cardiaque et palpitation des veines, qui sont notre vrai silence.
“
Ma musique peut être élégante, délicate par sa dynamique, mais elle n'est pas "jolie", sa "joliesse" découle de quelques aspects secondaires, du fait qu'elle soit plus piano que la musique normale, et à ceux qui sont habitués à la vie moderne, aux discothèques, elle peut apparaître comme une fourmi sur un dos d'éléphant. Je la verrais plutôt comme l'éruption d'un volcan vue de loin. (S. Sc.)