“I know of no other post-Wagnerian composer who could fulfil the theatre’s requirements with such nobility as Zemlinsky”, Schoenberg supposedly said – and there is the proof, The Dwarf, which was brilliantly adapted from Oscar Wilde’s The Birthday of the Infanta, tells the story of the brief encounter between a cruel princess and a dwarf that has been transfigured by the profoundness of his feelings.

This cruel fable will be performed at Opéra de Lille in a new staging by Daniel Jeanneteau. It offers a wonderful opportunity to discover the work in all its intimacy, with a cast of singers as young as the characters they are playing, who will be able to give free reign to their dramatic power. Perfect in its proportions, lively and incandescent, this Dwarf has all the makings of a giant.
     

‘‘

     
FROM OSCAR WILDE’S ELEGANT AND CRUEL VIGNETTE,
Zemlinsky took what he needed to create a searing tragedy, transmuting the disillusioned irony of the fable into an astounding parable about sincerity and true love…

In this short work with its saturated tones and its asymmetrical and subtle structure, Zemlinsky shares the tragedy of his own painful existence, the unbearable hiatus which, throughout his life, separated the deep awareness he had of himself from his external appearance: he was ugly, but gifted with an extraordinary artistic sensitivity; his mere appearance, however, was enough to disqualify him.

The opera begins like a frivolous and charming distraction; changes register mid-way, even changes theatricality, to suddenly rush towards a particularly abrupt end. Its opening resembles a courtly painting by Velasquez and its ending a dark painting by Goya. A harsh, implacable sarcasm, that literally leaves us gasping for breath.

To restore the full power of such an exceptional dramaturgy, it seems to me that it is vital to work with the singers on the issue of the body, on the integration of beings with social structures by training fysical bodies. The Infanta and the young girls who accompany her are educated, have been prepared for their appearance in the large organisational chart of the court, and in spite of their impertinences, they do not in any way detract from the overriding order that they are expected to embody, since birth and according to their rank; the Dwarf however is a wild child, who has not received any formal education and has not been tamed in any way, with the aim of maintaining his natural state and ensuring he remains a subject of derision. He is a gift that you offer yourself, the mirror in which the dominant order can ironically enjoy its humanity, little more than a monkey.

Nothing else is needed really to stage such a fable: this is a tale of relationships, distances and proximities, and of a heart that burnt with love without being ready for lies and jibes.

Daniel Jeanneteau
    

‘‘

DER ZWERG : opera van Alexander Zemlinsky in één bedrijf, naar een kortverhaal van Oscar Wilde

“Ik ken geen enkele postwagneriaanse componist die met zo veel verve op de vereisten van het theater wist in te spelen”, liet Schoenberg zich ontvallen over Zemlinsky. Der Zwerg geldt als bewijs: de briljante bewerking van Oscar Wildes The Birthday of the Infanta, het net zo elegante als wrede verhaal van de korte ontmoeting tussen een gemene prinses en een dwerg die gebukt gaat onder zijn gevoelens.

Deze wrede fabel is te zien in de Opéra de Lille, in een nieuwe enscenering van Daniel Jeanneteau: de gelegenheid bij uitstek om het werk te doorgronden, in een jonge bezetting op maat van de personages, waarin de zangers hun toneelvaardigheden de vrije loop kunnen laten. Deze Zwerg is in gestalte, vitaliteit en geestdrift tot een heuse reus uitgegroeid.
      

‘‘

      
DE ELEGANTE EN WREDE HAND VAN OSCAR WILDE
Zemlinsky vertaalde de uiterst tragische fabel naar een ontnuchterend ironische allegorie blakend van oprechtheid en onvervalste liefde ...

In dit korte werk vol verzadigde klanken en met een asymmetrische en subtiele structuur toont Zemlinsky zichzelf in al zijn kwetsbaarheid: de ondraaglijke kloof die zijn hele leven lang gaapte tussen zijn zelfbewustzijn en zijn uiterlijk. Hij was moeders mooiste niet, maar bezat een buitengewone artistieke gevoeligheid. Toch werd hij steevast afgeschreven door zijn voorkomen.

Wat begint als een leuke en lieflijke verstrooiing neemt een ongemeen harde en bittere wending, zowel qua register als qua theatraliteit. Het stuk vangt aan als een staatsieportret van Velasquez en mondt uit in een duister werk van Goya. Een onverbiddelijk en meedogenloos sarcasme grijpt ons naar de keel.

Om de kracht van zo'n buitengewoon stuk volop tot uiting te laten komen, is het volgens mij van cruciaal belang om zich met de zangers over het lichaam te buigen, over hoe het lichamelijke voorkomen van wezens hun verhouding tot sociale structuren beïnvloedt. De prinses en de jongedames die haar onmringen zijn goed opgevoed, klaargestoomd om hun plaats in te nemen in het grote organigram van het hof en – ondanks hun brutaliteit – raken ze in geen geval aan de rangorde die hen van bij hun geboorte en volgens hun klasse werd toebedeeld, waarvoor ze voorbestemd zijn. De dwerg is daarentegen ongelikt, opgegroeid ver weg van elk fatsoen of elke opvoeding, om precies die oorspronkelijke en bespottelijke staat te bewaren. Hij is als een geschenk dat men zichzelf geeft, de spiegel waarin meerderen met enige ironie de spot drijven met hun eigen menselijkheid, amper waardiger dan een aap.

Eigenlijk is er niets anders nodig om zo'n fabel naar het podium te vertalen. Het is niet meer dan een kwestie van verhoudingen, afstand, nabijheid en de warmte van een hart dat nooit werd voorbereid op bedrog en spot.

Daniel Jeanneteau
      

‘‘

Cela commence comme un divertissement frivole et charmant, change de registre en cours de route, change même de théâtralité, pour précipiter soudainement en une fin d’une brutalité rare. Cela commence comme un tableau de cour de Velasquez, et finit comme une peinture noire de Goya.
Daniel Jeanneteau
   
Ce que le nain avait peut-être de plus amusant était la totale inconscience de son aspect grotesque. En vérité, il semblait parfaitement heureux et plein d’entrain. Quand les enfants riraient, il riait aussi franchement, aussi gaiement qu’eux et, à la fin de chaque danse, il leur faisait la plus comique des révérences, souriant et leur adressant des signes de tête, tout comme s’il était vraiment l’un d’entre eux et non ce petit être contrefait que la nature, par quelques facétieux caprice, avait façonné pour servir à autrui d’objet de raillerie.
Oscar Wilde
      

   

De la vignette élégante et cruelle d’Oscar Wilde,

Zemlinsky a tiré la matière d’une tragédie fulgurante, transmutant l’ironie désabusée de la fable en une parabole sidérante sur la sincérité et l’amour vrai…

Dans cette œuvre courte aux tons saturés, à la structure asymétrique et subtile, Zemlinsky met en scène le cœur douloureux de son existence, le hiatus invivable qui a séparé toute sa vie la conscience profonde qu’il avait de lui-même et l’apparence extérieure de son être : il était laid, mais doué d’une sensibilité artistique hors du commun ; son seul aspect, pourtant, suffisait à le disqualifier.

Cela commence comme un divertissement frivole et charmant, change de registre en cours de route, change même de théâtralité, pour précipiter soudainement en une fin d’une brutalité rare. Cela commence comme un tableau de cour de Velasquez, et finit comme une peinture noire de Goya. Un sarcasme dur, implacable, nous laissant pantelant.

Pour restituer la pleine force d’une dramaturgie aussi exceptionnelle, il est indispensable, il me semble, de concentrer le travail avec les chanteurs sur la question du corps, de l’affiliation des êtres aux structures sociales par le dressage des corps : l’Infante et les jeunes filles qui l’accompagnent sont éduquées, préparées à paraître dans le grand organigramme de la cour, et, malgré leurs impertinences, elles ne dérogent en rien à l’ordre qu’elles ont pour charge, dès la naissance et selon leur rang, d’incarner ; le Nain est un enfant sauvage, élevé hors de toute éducation, n’ayant subi aucun dressage, à dessein de le conserver dans un état natif et risible : il est un cadeau que l’on s’offre, le miroir dans lequel les dominants peuvent jouir ironiquement de leur humanité, à peine plus qu’un singe.

Rien d’autre n’est vraiment nécessaire pour mettre en scène une telle fable : ce ne sont que des rapports, des distances et des proximités, et l’incandescence d’un cœur que rien n’a préparé au mensonge et à la moquerie.
(Daniel Jeanneteau)
   

   
    

JE NE CONNAIS

aucun compositeur postwagnérien qui a pu satisfaire avec autant de noblesse aux exigences du théâtre “, disait Schönberg de Zemlinsky – pour preuve, Le Nain, brillamment adapté de L’Anniversaire de l’infante d’Oscar Wilde, raconte avec autant de grâce que de violence l’histoire de la brève rencontre entre une princesse cruelle et un nain transfiguré par des sentiments immenses.

(...) l’occasion de présenter cette fable cruelle dans toute son intimité, avec une distribution de chanteurs aussi jeunes que leurs personnages, qui pourront ici donner libre cours à leur puissance dramatique. Parfait dans ses proportions, vif et incandescent, ce Nain a tout d’un géant.
(Texte: Opéra de Lille)